Werkvormen met praatplaten
1. Woordenschat (0-A1)
De beginnende cursist kan een praatplaat gebruiken om op een speelse manier zijn woordenschat te verbreden. Laat de cursisten hiervoor in tweetallen werken. De ene cursist wijst een voorwerp aan op de praatplaat, waarna de andere cursist het voorwerp moet benoemen. Laat ze steeds van rol wisselen.
2. 123-zinnen (A1)
Voor de beginnende cursist is het moeilijk de juiste zinsvolgorde aan te houden. Een praatplaat kan dan als houvast dienen voor het vormen van 123-zinnen. Laat cursisten in tweetallen werken en laat ze om de beurt een zin vormen, die de situatie op de praatplaat beschrijft. Op deze manier leren de cursisten een vaste zinsstructuur aan te houden én verbreden ze tegelijkertijd hun woordenschat doordat ze voorwerpen op de praatplaat moeten benoemen, die ze nog niet kennen.
3. Vraagwoorden (A1-A2)
Laat de cursisten oefenen met de vraagwoorden wie, wat, waar, welke etc. De ene cursist stelt een vraag: Wat doet de hond? De andere cursist antwoordt: De hond rent door het park. Laat de cursisten om de beurt een vraag stellen. Op deze manier is er een constante interactie tussen de cursisten, waarbij veel gepraat wordt.
4. Inversie (A2)
Met de praatplaat kun je ook grammatica trainen, zoals inversie. Laat de cursisten zinnen vormen die beginnen met een plaats, die op de praatplaat te zien is. Bijvoorbeeld in het park en naast de boom. Bij deze zinnen moeten ze er goed op letten dat het werkwoord op de tweede plek staat. Laat de cursisten om de beurt zinnen vormen en moedig aan dat ze elkaar verbeteren.
5. Bijvoeglijke naamwoorden (A1-B1)
Een praatplaat zit vol met voorwerpen, die allemaal eigen eigenschappen hebben, zoals kleur, vorm en grootte. Hierom leent een praatplaat zich er goed voor om te oefenen met bijvoeglijke naamwoorden. Dit kun je toepassen op verschillende niveaus.
- Op A1-niveau kun je beginnen met zinnen waarbij het bijvoeglijke naamwoord na het zelfstandig naamwoord komt, zodat cursisten nog niet hoeven te vervoegen: de auto is rood/klein/mooi.
- Op A2/B1-niveau kun je de cursisten laten oefenen met het vervoegen van bijvoeglijke naamwoorden: de rode/kleine/mooie auto.
Laat de cursisten in tweetallen werken, en laat ze om de beurt een bijvoeglijk naamwoord gebruiken.
Op zoek naar een praatplaat
Aan de slag met de werkvormen? Dat kan natuurlijk niet zonder praatplaat! Daarom bieden we binnen het NT2 Docenabonnement Plus en Pro naast werkvormen en vakliteratuur ook praatplaten aan. Je kunt het abonnement gratis uitproberen met een proeflicentie.